Na wat persoonlijke mijmeringen over het leven voor, tijdens en na het doen van een PhD, lijkt het me goed om nu (eindelijk) de inhoud in te duiken: sensemaking. Wat is het, en waarom is het belangrijk?
Maar zijn dat wel de juiste vragen? Aangezien ik een filosofisch onderzoek doe naar ‘sensemaking’, zou je je eerst moeten afvragen wat we daar eigenlijk onder verstaan. Nou zijn filosofen het zelden met elkaar eens, en dat geldt zeker voor de vraag wat hun vak nu precies behelst. Er zijn bijvoorbeeld filosofen die filosofie omschrijven als de liefde voor wijsheid (letterlijk ‘filo’ ‘sophia’). Anderen beweren dat filosofie een ‘denken over denken’ is. Zelf ben ik wel gecharmeerd van het antwoord van Gilles Deleuze en Félix Guattari geven op de vraag ‘wat is filosofie?’: “de kunst van het vormen, uitvinden en fabriceren van concepten”[1]. Concepten liggen volgens hen niet kant-en-klaar op ons te wachten, maar moeten worden “uitgevonden, gefabriceerd, of liever gecreëerd, en ze zouden niets zijn zonder de handtekening van hun schepper”.
Een functie van problemen
Net als in de wetenschap worden filosofische concepten gecreëerd in reactie op problemen, in dit geval filosofische problemen. Dat roept natuurlijk weer de vervolgvraag op wat dat dan zijn, filosofische problemen. Deleuze en Guattari beantwoorden die vraag door te stellen dat filosofie per definitie de heersende opinie (de ‘doxa’ of common sense) problematiseert. Het kiest altijd de kant van het niet-zijnde, of extra-zijnde, voor datgene dat door de gangbare manier van betekenisgeving wordt uitgesloten en genegeerd. Filosofie is dus ook een kritiek op de gangbare manier van betekenisgeving en organiseren.
Daar is veel meer over te zeggen, maar laten we eerst eens kijken wat dit perspectief op filosofie ons brengt wanneer we het toepassen op het concept ‘sensemaking’.
Er komt een vrouw bij de vergadering
Sensemaking is voornamelijk een begrip uit de organisatiekunde (zie bijvoorbeeld wikipedia). Het is vooral bekend geworden door het werk van de Amerikaanse sociaal psycholoog en organisatiekundige Karl Weick. Al in 1969 schreef hij het boek The Social Psychology of Organizing, dat met name dankzij de tweede, geheel herziene druk uit 1979 grote invloed heeft gehad op de organisatiekunde. In het boek presenteert Weick het concept van ‘organiseren’ (organizing), dat hij definieert als een “consensually validated grammar for reducing equivocality by means of sensible interlocked behaviors”. Het komt erop neer dat mensen, wanneer ze geconfronteerd worden met verwarrende of dubbelzinnige informatie of situaties, ze eerst handelen (behaviors), bijvoorbeeld door iets te zeggen, hun wenkbrauwen op te trekken of een gebaar te maken. Dit handelen brengt vervolgens allerlei reacties in de omgeving teweeg (van anderen, maar ook van de situatie) waar vervolgens betekenis aan kan worden gegeven. Als die betekenis een afdoende verklaring geeft voor wat er is gebeurd (does it make sense?), dan kunnen die mensen weer verder met waar ze mee bezig waren.
Een voorbeeld: je zit net lekker te overleggen met je team, komt er plotseling een jonge vrouw de vergadering binnenwandelen. Iedereen kijkt op en vraagt zich af wie deze persoon is en wat zij hier komt doen (behaviors). De voorzitter van de vergadering vraagt of zij de onverwachte bezoeker ergens mee kan helpen (nog meer behaviors). Voor de vrouw is dat een uitnodiging (een ‘cue’) om iets te zeggen: “Ja, hallo. Ik ben de nieuwe algemeen directeur en kom even kennis maken”. Onmiddellijk vormen er zich allerlei betekenissen in de hoofden (en in de lijven) van de aanwezigen over wat er gebeurt en wat dit voor hen zou kunnen betekenen. Bijvoorbeeld: ‘Oh, de directeur. Oppassen dus.’ Of: ‘Wat goed dat zij zichzelf even komt voorstellen. Ze is nog wel een beetje jong.’ Of: ‘Hè, is dat de nieuwe directeur?! Ze zou mijn dochter kunnen zijn’. Men kijkt elkaar verwachtingsvol aan, totdat de voorzitter van de vergadering zegt: ‘Oh, nou, welkom. We waren net bij de rondvraag aangekomen…’
Hoe kan ik weten wat ik denk…
Voor dit proces van het reduceren van dubbelzinnigheid gebruikt Weick dus het woord ‘sense-making’ (later sensemaking, zonder streepje)[2]. Dit zou je kunnen vertalen als ‘betekenisgeving’, maar dat dekt de lading net niet helemaal. Er zijn altijd kleine verschillen in betekenis tussen twee woorden in verschillende talen, en daardoor loopt een ver-taling altijd een beetje mank. Tussen deze verschillen, of barstjes zoals de Franse filosoof Gilles Deleuze ze zou noemen, ‘lekt’ betekenis, die voor een (organisatie)-filosoof interessante stof tot nadenken geven. Ik zal daar in een andere blog op terugkomen.
Weick introduceert het begrip ‘sensemaking’ met de magische formule van een meisje dat, toen haar gezegd werd dat ze eerst moest nadenken voordat ze iets zei, verwonderd uitriep: “Maar hoe kan ik nou weten wat ik denk voordat ik zie wat ik zeg?” Weick noemt dit een “heerlijk compacte formule voor sensemaking” die veel mogelijkheden biedt om het gedrag in organisaties te verklaren.
Voorwaarts leven
De formule geeft aan dat betekenis altijd achteraf wordt gegeven, simpelweg omdat we geen betekenis kunnen geven aan dingen die nog niet gebeurd zijn. Een van de zeven eigenschappen van sensemaking is dan ook dat het retrospectief is (Weick, 1995). Dit verwijst naar een idee van de Deense filosoof Kierkegaard waar ik het eerder over had. Die zei: “We leven voorwaarts, maar begrijpen achterwaarts.” Hier schreef ik al over in mijn eerdere blogs (voor de oplettende lezer: ook deze blogs lekken aan alle kanten!).
Een doe-het-zelf-analyse van de organisatie
Met de formule of recept voor sensemaking kun je volgens Weick een prachtige doe-het-zelf-analyse van de organisatie maken. Dat recept begint dus altijd met een actie, bijvoorbeeld iets zeggen, kijken, iets doen… Weick gebruikt hiervoor het begrip enactment, omdat elke actie een reactie veroorzaakt, en dus een verandering in de omgeving teweegbrengt. Dat hoeft overigens geen ‘werkelijke’ verandering te zijn: door aandacht te geven aan bepaalde aspecten van de werkelijkheid, verandert die werkelijkheid ‘voor jou’. Daarmee creëren we dus feitelijk onze eigen werkelijkheid, dat wil zeggen, veranderen we voortdurend ons perspectief op de werkelijkheid.[3]
Na de actie volgt dan de selectie: welke betekenis past het beste om hetgeen je waarneemt (zien wat je zegt) te verklaren? Als deze betekenis hout snijdt, sla je hem op voor later gebruik: retentie. Mocht er echter nog dubbelzinnigheid over zijn, dan begint het proces weer van voren af aan, net zo lang tot je een afdoende verklaring hebt en je verder kunt.
Schematisch ziet dat er zo uit:
Bron: Weick, 1979, p. 134
En dit, zegt Weick, kun je dan ombouwen tot een soort van doe-het-zelf-analyse van de organisatie:
Dit model is heel flexibel in het verklaren van allerlei situaties in organisaties, stelt Weick. En het geeft een compacte uitleg van wat organiseren inhoudt. Namelijk: op het moment dat er een meervoudsvorm in de formule wordt gebruikt, dan is er volgens Weick sprake van organiseren (bijvoorbeeld: hoe kan ik weten wat ik denk totdat ik zie wat zij zeggen?). Organiseren, stelt Weick hier, is een sociale activiteit, terwijl sensemaking eerder een cognitieve, individuele activiteit is.
Daar zijn nog wel wat kanttekeningen bij te plaatsen, maar die laten we lekker lekken naar een volgende blog.
[1] Deleuze, G., & Guattari, F. (1994). What is philosophy?
[2] Weick gebruikt eerst een tussenstreepje tussen sense en making (sense-making), maar kiest er later voor om het streepje weg te laten (sensemaking) om de relatie tussen sense en het maken daarvan te benadrukken.
[3] Je zou je dan kunnen afvragen of ‘de’ werkelijkheid dan wel bestaat, maar het voert te ver voor dit verhaal om die discussie hier uitvoerig te gaan voeren. Dan zijn we namelijk nog wel even bezig.
Geef een reactie