Als filosoof tussen organisatiekundigen bekruipt mij soms het gevoel dat de filosofie voor het karretje van de organisatie wordt gespannen. Is er een andere, meer positieve rol voor organisatiefilosofie?
Vorige week was ik in Chania op Kreta. Niet voor vakantie, maar voor twee wetenschappelijke conferenties, PROS en PHILOS. Op deze conferenties ontmoeten organisatiekundigen elkaar die zich aangesproken voelen tot de procesmatige kijk op organisatie (PROS van ‘process in organization studies’). Organisaties worden in deze kringen niet gezien als dingen of structuren, maar als processen die continu veranderen. Omdat dit ‘proces-denken’ over organisatie zijn inspiratie vindt in de filosofie (denk aan Heraclitus, natuurlijk, maar ook Bergson en Whitehead), zijn filosofen nooit ver weg in de gesprekken die er gevoerd worden. Vandaar ook dat na enkele jaren PROS een tweede conferentie werd opgericht, PHILOS (‘philosophy in organization studies’) die direct na PROS plaatsvindt.
Filosofie als de assistent van de wetenschap
Voor een organisatiefilosoof is het heel fijn om een week lang te kunnen praten over filosofie en wat dat kan betekenen voor organisaties en de organisatiekunde. En ook nog in Griekenland, de bakermat van de filosofie. En toch heb ik er ook dubbele gevoelens bij. Ten eerste omdat ik op die conferenties een van de weinige ‘geschoolde’ filosofen ben. De meeste deelnemers zijn organisatiekundigen die zich in filosofie interesseren. Dat is natuurlijk toe te juichen, maar soms heb je het gevoel dat de filosofen die zij ‘gebruiken’ er een beetje met de haren worden bijgesleept. Daarnaast heb ik vraagtekens bij de rol die filosofie wordt toebedeeld in dergelijke pragmatische disciplines. Ik heb dit proberen te vangen in een paper dat ik mocht presenteren op PHILOS.
In de organisatiekunde krijgt de filosoof namelijk vaak de rol toebedeeld van wetenschapsfilosoof. Eenvoudig gezegd helpt die wetenschappers (in dit geval organisatiekundigen) om helderder te denken. Of zoals John Locke het ooit zei: de filosoof ruimt de rommel die op de weg naar kennis ligt.[i] In deze visie ontwikkelt wetenschappelijke kennis zich door het toepassen van strikte wetenschappelijke methodes en logisch redeneren. Maar dit is een ideaal dat wetenschappers in de praktijk maar moeilijk kunnen waarmaken. Wetenschappers zijn ook ‘maar’ mensen, en zij hebben zo hun eigen wensen, verlangens, en vooroordelen. Die kunnen ze maar moeilijk onderdrukken als ze wetenschap bedrijven. Bovendien wordt wetenschappelijk onderzoek veelal geleid (en beperkt) door paradigma’s, zoals de wetenschapsfilosoof Kuhn aantoonde. En dus kan de filosoof zich nuttig maken door wetenschappers op hun denkfouten te wijzen, en ze te helpen hun eigen aannames te onderzoeken.
Filosofie als de kunst van het creëren van concepten
Dat is een waardevolle en veelal ook gewaardeerde rol. Maar het reduceert de filosoof volgens Spoelstra wel tot assistent van de wetenschappen. Zij wordt daarmee de kwaliteitsbewaker van die wetenschappen. Dit is op zich prima. Maar zou filosofie ook een eigen, een meer positieve rol kunnen vervullen? Volgens de Franse filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari wel. Zij stellen in hun boek Wat is filosofie?[ii] dat filosofie “de kunst van het vormen, uitvinden, en fabriceren van concepten” is. Concepten zijn niet gegeven, “wachtend op ons, kant-en-klaar, als hemelse lichamen. Er bestaat geen hemel voor concepten. Ze moeten worden uitgevonden, gefabriceerd, of beter nog gecreëerd, en ze zouden niets zijn zonder de handtekening van hun schepper”. Voor de betere verstaander delen Deleuze en Guattari hier een flinke sneer uit aan Plato en zijn concept van een ideeënwereld. Hier zouden concepten eeuwig en onveranderlijk bestaan. We hoeven ze dan alleen nog maar te vinden in de afbeeldingen ervan, bijvoorbeeld door middel van een socratisch gesprek.
Nee, zeggen Deleuze en Guattari, we kunnen alleen kennis verwerven als we concepten zelf creëren uit “een eindig aantal heterogene componenten die een ondeelbaar geheel vormen”. Elk concept is samengesteld uit andere concepten, en ze zijn zelf ook weer onderdeel van andere concepten. Deze concepten resoneren in elkaar, en brengen variatie aan in het geordende oppervlak van het denken. Deleuze en Guattari geven het voorbeeld van Descartes’ cogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Het is een ‘ik’ dat twijfelt, een ‘ik’ dat denkt, een ‘ik’ dat is, en dus ben een ik als denkend ding. “Volgens Descartes is het cogito de steeds-vernieuwende gebeurtenis (événement) van denken”.
Concepten als vrije radicalen
Wat deze kijk op filosofie interessant maakt, is dat het vooronderstelt dat concepten nooit af zijn. Concepten worden voortdurend opnieuw gevormd, en het heeft dus ook geen enkele zin om op zoek te gaan naar de betekenis van een concept, zoals bijvoorbeeld ‘sensemaking’ of ‘organisatie’. Het gaat veel meer om de vraag hoe een concept gebruikt wordt, hoe het productief gemaakt kan worden, en hoe het verstoringen kan veroorzaken in de common sense opvattingen van een discipline. Concepten zijn een soort ‘vrije radicalen’, die voortdurend vanuit de chaos de bestaande orde (en ordening) verstoren.
Neem bijvoorbeeld een concept als ‘organisatie’. De algemene opvatting van organisatie is dat het een ding is dat redelijk stabiel is en vaste grenzen heeft. Maar door het te ontleden in de verschillende componenten waaruit het gevormd is, zoals ‘organiseren’, ‘sensemaking’, ‘proces’, ontstaat er een ander beeld van organisatie, namelijk veel meer als een fluïde en veranderlijk geheel. Dat biedt de mogelijkheid om andere gesprekken te voeren, en andere vragen te stellen, die de bestaande orde ter discussie stellen.
Dat is dan ook de belangrijkste rol van filosofie, volgens Deleuze en Guattari: het verstoren van de bestaande orde. Die heeft namelijk de neiging om totaal te worden, totalitair zelfs. Zodra we beginnen te denken dat iets ‘waar’ is, dat iets de waarheid is, lopen we gevaar. En dan is het de taak van de filosofie om een beetje chaos te veroorzaken, om variaties terug te brengen die de heersende patronen doorbreken en ons denken steeds opnieuw vormt.
Hoeveel variatie kan men aan?
Dit is allemaal heel kort door de bocht. Er valt veel meer over te zeggen, en dat doe ik dus ook in de paper die ik naar het tijdschrift Organization Theory wil sturen. Benieuwd of de organisatiekundigen zoveel filosofische variatie wel aan kunnen.
Ik deed een PhD… en dit heb ik ervan geleerd
‘Ik deed een PhD… en dit heb ik ervan geleerd’ is een serie blogs en artikelen waarin ik de lessen van mijn promotieonderzoek (zowel het proces, de inhoud als een mogelijk vervolg) deel. Je kunt ze volgen door je te abonneren op de nieuwsbrief van de organisatiefilosoof of de LinkedIn-nieuwsbrief met dezelfde naam. Delen wordt zeer gewaardeerd. Mocht je zelf overwegen een promotieonderzoek te gaan doen en heb je vragen: je kunt me altijd benaderen via ben@organisatiefilosoof.nl.
[i] In Spoelstra, S. (2007). What is philosophy of organization? In: C. Jones, & R. ten Bos (Eds.), Philosophy and Organization, pp. 55-67.
[ii] Deleuze, G., & Guattari, F. (1991). Qu’est-ce que la philosophie?
Geef een reactie